Gepubliceerd op 19 juni 2015
Antwoord:
Het onderzoek van het jaarverslag (art. 144, eerste lid, 6° W. Venn.) is een opdracht die samenhangt met de opdracht van de commissaris van de control van de jaarrekening (art. 144, eerste lid, 4° W. Venn.), waarvan de doelstelling verschillend is van zijn oorspronkelijke opdracht om een verslag over de jaarrekening op te stellen. Het jaarverslag maakt geen deel uit van de jaarrekening, en dat om de volgende redenen:
Er vloeit uit deze omschrijving voort dat de gelijktijdige neerlegging van de jaarrekening en van het “jaarverslag” slechts een openbaarmakingverplichting is. Het jaarverslag dat door de commissaris dient te worden gecontroleerd is het fysieke document dat werd voorgesteld aan de algemene vergadering: “Eenieder kan op de zetel van de vennootschap inzage nemen van het jaarverslag en daarvan, (...) een (...) afschrift krijgen”.
Tevens voorziet artikel 100, 4° van het Wetboek van vennootschappen dat het commissarisverslag opgesteld overeenkomstig artikel 144 van het Wetboek van vennootschappen, tegelijk met de jaarrekening moet worden neergelegd. Uiteraard mag men hieruit niet afleiden dat dit commissarisverslag deel zou uitmaken van de jaarrekening.
Bijkomstig wijzigt het feit dat het jaarverslag en het commissarisverslag bij de bekendmaking van de jaarrekening worden ingevoegd in bepaalde papier- of informaticadragers geenszins de hierboven beschreven wettelijke context. Bovendien bepaalde het officiële schema van de Nationale Bank van België, geldig tot 31 maart 2007, op de voorpagina: “Worden aan deze jaarrekening bijgevoegd:
In de versie van het model van de jaarrekening te gebruiken op of na 1 april 2007 wordt deze herinnering aan het einde van het standaardschema opgenomen.
Bron van het antwoord: Het commissarisverslag 2007, ICCI, p. 11-12.
Er wordt eveneens verwezen naar vraag 3 betreffende de vermelding van de materiële onzekerheden omtrent de continuïteit van ondernemingen in het jaarverslag.
______________________________
Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.