Gepubliceerd op 5 juli 2019
Antwoord:
Artikel 135, § 1 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66, § 1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bepaalt: “De commissarissen worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.
Op straffe van schadevergoeding kunnen zij tijdens hun opdracht alleen om wettige redenen worden opgezegd door de algemene vergadering. (...)
Behoudens gewichtige persoonlijke redenen mogen de commissarissen tijdens hun opdracht geen ontslag nemen tenzij ter algemene vergadering en nadat zij deze schriftelijk hebben ingelicht over de beweegredenen van hun ontslag.”.
De duur van het mandaat van de commissaris is vastgelegd in het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen op een termijn van drie jaar en deze termijn is tegelijk een minimum- en maximumtermijn. Bijgevolg is het niet mogelijk om een commissaris te benoemen voor een andere termijn dan drie jaar.
In het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen wordt echter niets gezegd over de beëindiging van het mandaat die minnelijk tot stand komt na akkoord van de betrokken partijen (behoudens in art. 135, § 2 in fine W. Venn: / art. 3:66, § 2 in fine WVV “(...) ongeacht of de voortijdige onderbreking van het mandaat al dan niet in onderling overleg is overeengekomen”). Op grond van het algemeen verbintenissenrecht, zou een dergelijke beëindiging mogelijk zijn, mits akkoord van de commissaris enerzijds en de algemene vergadering anderzijds.
De parlementaire voorbereiding bij de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren beoogt trouwens deze mogelijkheid door met betrekking tot de onderbreking van het commissarismandaat te stellen: "(...) ongeacht of het mandaat al dan niet in onderlinge overeenstemming wordt onderbroken".
In zijn Advies 2019/10 beschouwt de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren dat: “De onderbreking van het mandaat in onderling overleg wordt niet voorzien door het Wetboek van vennootschappen. Een “onderling overleg” is slechts mogelijk indien het kadert in een van de categorieën opgenomen in dit advies, met name een opzegging of een ontslag. Het “onderling overleg” kan echter niet beschouwd worden als een opzegging om wettige redenen.
Het kan ook niet beschouwd worden als een ontslag om gewichtige persoonlijke redenen.
Het kan wel als ontslag van de commissaris aan de algemene vergadering na schriftelijke mededeling van de beweegredenen. Anders gaat het om een opzegging tijdens de opdracht zonder wettige redenen.”.
Er dient echter te worden opgemerkt dat indien er een ondernemingsraad aanwezig is en er een minnelijke regeling inzake het ontslag wordt getroffen tussen de vennootschap en haar commissaris, laatstgenoemde de ondernemingsraad schriftelijk kennis moet geven van de redenen voor zijn ontslag, overeenkomstig artikel 159, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen.
Ten slotte moet worden toegevoegd dat de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren het onaanvaardbaar acht dat het mandaat vroegtijdig wordt beëindigd zonder dat de commissaris verslag uitbrengt over de jaarrekening van het reeds verstreken boekjaar, wanneer de commissaris op het einde van dat boekjaar nog in functie was[1].
Voor meer informatie met betrekking tot deze problematiek, verdient het aanbeveling om de brochure IBR Studies, 2004, De vennootschap en haar commissaris. Praktische toepassingsgevallen (punt 4, p. 65 en volgende) te raadplegen. Deze publicatie kan worden geraadpleegd op de website van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.
Overeenkomstig artikel 135, § 2 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen stellen de gecontroleerde vennootschap en de commissaris het College voor toezicht op de bedrijfsrevisoren (CTR), zoals bedoeld in artikel 32 van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, in kennis van het ontslag van de commissaris tijdens zijn opdracht en zetten de redenen hiervoor op een afdoende wijze uiteen, ongeacht of de voortijdige onderbreking van het mandaat al dan niet in onderling overleg is overeengekomen.
[1] Cf. IBR, Advies 2019/10 van de Raad betreffende de onderbreking van het commissarismandaat, 9 april 2019, https://www.ibr-ire.be/nl/actueel/news-detail/advies-2019-10.
______________________________
Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.