Gepubliceerd op 5 juli 2019
Antwoord:
Artikel 135, § 1, eerste en tweede lid van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66, § 1, eerste en tweede lid van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bepaalt:
“Overeenkomstig artikel 132/1, worden de commissarissen benoemd voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.
Op straffe van schadevergoeding kunnen zij tijdens hun opdracht alleen om wettige redenen worden opgezegd door de algemene vergadering. Meer in het bijzonder is een verschil van mening over een boekhoudkundige verwerking of een controleprocedure op zich geen wettige reden voor opzegging.”.
De memorie van toelichting bij het wetsontwerp van 12 oktober 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, betreffende artikel 115 (Parl.St. 54 2083/001) verduidelijkt de notie van “opzegging met wettige reden”::
“De beslissing om zijn commissaris “op te zeggen” [...] is ook mogelijk in bepaalde omstandigheden ofschoon de aangestelde commissaris aan de verwachtingen van de gecontroleerde vennootschap voldoet. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de tenuitvoerlegging door de vennootschap van een door haar moedervennootschap genomen beslissing om de controle van de jaarrekeningen van alle entiteiten van de groep toe te vertrouwen aan de nationale vertegenwoordigers van eenzelfde internationale structuur.” [1].
Het voorgaande werd bovendien bevestigd door de algemene bespreking van de voormelde memorie van toelichting[2].
Bijgevolg laat de huidige wetgeving toe om het lopende commissarismandaat te verlengen tot deze in een andere groepsvennootschap, wat neerkomt op het verlengen van het commissarismandaat na bijvoorbeeld twee jaar. De vennootschap moet de commissaris eerst “opzeggen” (met vermelding van de gelijkschakeling van het lopende commissarismandaat in een andere groepsvennootschap als “wettige reden”) om vervolgens zijn mandaat te hernieuwen voor een periode van drie jaar.
Uiteraard moet de rechtspraak hierover nog uitsluitsel geven. Eerdere rechtspraak ging namelijk in de tegenovergestelde richting door aan te geven dat voormelde reden niet in de wet zelf werd ingevoerd als “wettige reden”[3].
In zijn advies 2019/10[4] is de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren echter van oordeel dat:
“de wijziging van auditor op niveau van de overkoepelende structuur [kan] wel degelijk worden beschouwd als een “geldige reden” om de commissaris in België op te zeggen, zelfs al voldoet deze aan de verwachtingen. We zijn echter van mening dat er geen sprake is van een “wettige reden” in de zin van artikel 135, § 1 van het Wetboek van vennootschappen. Dus indien de algemene vergadering van de gecontroleerde vennootschap haar commissaris wenst op te zeggen, als gevolg van een wijziging van auditor op groepsniveau, kan een dergelijke opzegging de betaling van een ontslag-vergoeding ten gunste van de ontslagen commissaris tot gevolg hebben”.
Volledigheidshalve kan nog worden verwezen naar artikel 135, § 2 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:66, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen:
“De gecontroleerde vennootschap en de commissaris stellen het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, bedoeld in artikel 32 van de wet van 7 december 2016 houdende de organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, in kennis hetzij van het ontslag, hetzij van de opzegging van de commissaris tijdens zijn opdracht en zetten op afdoende wijze de redenen hiervoor uiteen, ongeacht of de voortijdige onderbreking van het mandaat al dan niet in onderling overleg is overeengekomen.”.
[1] Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van 12 oktober 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren (M.v.T. Parl.St., Kamer, 2016-2017, nr. 2083/001, p. 78, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/2083/54K2083001.pdf).
[2] Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van 12 oktober 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren (M.v.T. Parl.St., Kamer, 2016-2017, nr. 2083/001, p. 15, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/2083/54K2083001.pdf).
[3] Cf. Luik, 23 november 1989, R.P.S., 1990, p. 178 ; Kh. Dendermonde (2de k.), 27 juni 2013, D.A.O.R., 2013/3, nr. 107, p. 277
[4] IBR, Advies 2019/10 van de Raad betreffende de onderbreking van het commissarismandaat, 9 april 2019, p. 11, https://www.ibr-ire.be/nl/actueel/news-detail/advies-2019-10.
______________________________
Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.