Gepubliceerd op 18 oktober 2019
Antwoord:
Artikel 133, § 3 van het Wetboek van vennootschappen/ Artikel 3:62 § 3 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen stelt dat: “Zij (de commissarissen) kunnen gedurende een tijdvak van twee jaar na het einde van hun mandaat van commissaris, noch in de vennootschap die aan hun controle is onderworpen, noch in een daarmee verbonden vennootschap of persoon zoals bepaald in artikel 11 / artikel 1:20, een mandaat van bestuurder, zaakvoerder/ lid van het bestuursorgaan of enige andere functie aanvaarden”. De verwijzing naar “enige andere functie” dekt ook het mandaat van vereffenaar.
Het voormelde verbod geldt ongeacht of de commissaris nog ingeschreven is in het openbaar register gehouden door het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Bovendien werd artikel 133 van het Wetboek van vennootschappen / Artikel 3:62 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van toepassing verklaard op de vzw’s door artikel 17, § 7 van de wet van 27 juni 1921 / artikel 3:98, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Hetzelfde standpunt wordt ingenomen onder punt 16.2.2 van de ICCI-publicatie 2007/2, Het statuut van de commissaris, door prof. dr. B. Tilleman (Brugge, die Keure, 2007, p. 138-139).
Terzelfdertijd wordt verwezen naar de strafsanctie voorzien in artikel 170, 1° van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:96 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bij overtreding van de regel bepaald door voormeld artikel 133, § 3 / artikel 3:62, § 3.
Bijgevolg blijft de cooling-off period van twee jaar van toepassing, zelfs indien de commissaris de hoedanigheid van bedrijfsrevisor ondertussen heeft verloren.
______________________________
Disclaimer: De Stichting Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) geeft op een autonome wijze, dus los van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR), antwoorden op vragen van bedrijfsrevisoren met betrekking tot revisorale opdrachten. Deze adviezen vertegenwoordigen dus niet noodzakelijk het standpunt van de Raad van het IBR. Het formeel standpunt van het IBR kan enkel via de officiële organen, met name de Raad of, in voorkomend geval, het Uitvoerend comité worden ingewonnen. Hoewel het ICCI met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele waarborg geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. De FAQ’s betreffende de ISA’s, ISRE’s en ISQC 1 werden opgesteld in overleg met de werkgroep ISA & ISQC 1 en de Commissie Normen van het IBR.