19 december 2012
Kan het ICCI zeggen waar men meer documentatie kan terugvinden met betrekking tot de hieronder geschetste situatie?
Op een opleiding van het ICCI enkele weken geleden werd de melding gemaakt van het gegeven dat ongeveer 20% van de verzekeringsinstellingen niet meer in staat zijn om opgebouwde pensioentoezeggingen en groepsverzekeringen te dekken. De onderneming die voor zijn personeel deze voorzieningen heeft aangelegd dient de intresten van groepsverzekeringen en niet-gedekte pensioentoezeggingen te betalen aan zijn personeel, indien de verzekeraar deze niet zou kunnen dekken. Indien deze uitkeringen op korte termijn dienen betaald te worden, zouden deze als voorziening door de onderneming in kwestie worden geboekt. Indien het op lange termijn is, dient dit in de toelichting van de jaarrekening te worden gemeld.
Artikel 3:32 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen stelt:
“Voorzieningen moeten, onder meer, gevormd worden met het oog op:
a) De verplichtingen die op de vennootschap rusten inzake rust- en overlevingspensioenen, brugpensioenen en andere gelijkaardige pensioenen of renten; (...)” /
“Voorzieningen moeten, onder meer, gevormd worden met het oog op:
a) de verplichtingen die op de vennootschap, VZW, IVZW of stichting rusten inzake rust- en overlevingspensioenen, werkloosheid met bedrijfstoeslag en andere gelijkaardige pensioenen of renten; (...)”.
Conform de wet betreffende de aanvullende pensioenen (WAP) van 28 april 2003 moet het beheer van elk aanvullend pensioen (de zogenaamde “tweede pijler”) worden toevertrouwd aan een verzekeringsonderneming of een pensioenfonds. De bijdragen betreffende de aanvullende pensioenregelingen moeten bijgevolg door de werkgever worden gestort aan de voornoemde verzekeringsondernemingen of pensioenfondsen. De werkgever blijft echter steeds verantwoordelijk voor de pensioentoezegging die hij heeft gedaan ten voordele van zijn werknemers.
Hieruit volgt dat, wanneer een verzekeringsonderneming of een pensioenfonds in gebreke blijft (zoals bijvoorbeeld het geval van APRA Leven in 2011), de werkgever niet alleen de verschuldigde renten en kapitalen moet betalen op hun vervaldag maar ook voorzieningen moet aanleggen voor het verschil tussen de totale verplichtingen tegenover de begunstigden en de bedragen die eventueel nog zouden kunnen worden gedekt door de in gebreke gebleven verzekeringsonderneming(en) of pensioenfonds(en). De schatting van het bedrag van zulke voorziening kan in de praktijk voor een aantal moeilijkheden zorgen, maar het principe van de voorziening kan in geen enkel geval in twijfel worden getrokken.
Tegelijkertijd beveelt de FMSA aan [1] dat, in geval de verzekeringsonderneming of het pensioenfonds in gebreke blijft, de werkgever het verschil waarvan sprake in de voorgaande paragraaf zo snel mogelijk herfinanciert bij een andere pensioeninstelling. Het is vanzelfsprekend dat zulke herfinanciering een financieel verlies zal veroorzaken bij de werkgevers. Conform ons Belgisch boekhoudrecht dient dit verlies in de boekhouding te worden opgenomen in de periode dat het ontstaan is, namelijk wanneer bekend wordt dat de betrokken pensioeninstelling niet meer (of slechts gedeeltelijk) aan haar verplichtingen kan voldoen.
De tijdspanne die de werkgever eventueel nodig heeft om een nieuwe verzekeringsonderneming te vinden die de herfinanciering zal garanderen, kan geen geldige reden zijn om het verlies ondertussen niet te erkennen. Tijdens de periode tussen het in gebreke blijven van de vorige verzekeringsonderneming en het afsluiten van een overeenkomst met een nieuwe verzekeringsonderneming zal de werkgever in zijn jaarrekening een voorziening dienen aan te leggen voor de kost van deze “herverzekering”.
In de vraagstelling vermeldt men nog het volgende: “Indien deze uitkeringen op korte termijn dienen betaald te worden zouden deze als voorziening door de onderneming in kwestie moeten worden geboekt. Indien het op lange termijn is, dient dit in de toelichting van de jaarrekening te worden gemeld.” Het ICCI deelt deze mening niet. De totale verplichting dient het voorwerp uit te maken van een voorziening. Zoals reeds vermeld, kunnen de hypothesen en de berekeningsmethoden voor het bepalen van het bedrag van de voorziening voor de nodige moeilijkheden zorgen. Dit tast echter geenszins het principe aan dat de volledige verplichting als een voorziening dient geboekt te worden.
Tenslotte wenst het ICCI nog te benadrukken dat voorzieningen eveneens moeten worden aangelegd in de boeken van de werkgever voor de verwachte kosten die zouden voortvloeien uit het feit dat de verzekeringsonderneming niet meer in staat zou zijn de aan het personeel gewaarborgde rentevoeten te dekken.
[1] Cf. Vereffening van APRA Leven, https://www.fsma.be/nl/faq/apra-leven-nv-vereffening-gevolgen-voor-de-verzekeringscontracten-tweede-pensioenpijler.
______________________________
Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.