3 mei 2019

De vraag betreft de situatie waar bij bij de oprichting van een vennootschap zowel een inbreng in geld (bijvoorbeeld 5.500,00 EUR) als een inbreng in natura (bijvoorbeeld 38.500 EUR) wordt uitgevoerd. Het totale kapitaal zal in dit voorbeeld 44.000,00 EUR bedragen en zal worden vertegenwoordigd door 44 aandelen. Hierdoor is het aantal aandelen voor de inbreng in geld (5,5 aandelen) en het aantal aandelen voor de inbreng in natura (38,5 aandelen) een niet-afgerond aantal. De conclusie van het verslag inzake inbreng in natura dient het aantal van de tegen de inbreng in natura uit te geven aandelen te vermelden. Men ziet daarbij volgende opties:

  1. De conclusie van het verslag inzake inbreng in natura vermeldt het onafgeronde aantal aandelen voor de inbreng in natura (38,5 aandelen).
  2. De conclusie van het verslag inzake inbreng in natura vermeldt enkel het totale aantal aandelen (44 aandelen).
  3. Er dient een aanpassing te gebeuren van het aantal aandelen (bv. 440 aandelen waarvan 55 aandelen voor de inbreng in geld en 385 aandelen voor de inbreng in natura), waarna het afgeronde aantal aandelen probleemloos in de conclusie van het verslag opgenomen kan worden.

De vraag wordt gesteld of  het ICCI kan doorgeven welke van bovenstaande opties al dan niet mogelijk zijn.

1. Het ICCI verwijst naar M. WYCKAERT, Kapitaal in NV en BVBA, Vermogens- en kapitaalvorming door inbreng, Rechten en plichten van vennoten, Kalmthout, Biblo, 1995, p. 379, nr. 545, dat stelt: “Principieel is een aandeel t.o.v. de vennootschap ondeelbaar[1].”. Het ICCI is derhalve van oordeel dat het aantal aandelen ter vergoeding van de inbreng in natura steeds een geheel getal dient te zijn en dus geen “deel” van een aandeel kan vertegenwoordigen. Dit sluit de eerste optie uit.

2. Wat de tweede optie betreft, wenst het ICCI mee te geven dat in het besluit van het verslag van de bedrijfsrevisor inzake inbreng in natura telkens het aantal door de vennootschap uit te geven aandelen ter vergoeding van de inbreng in natura dient te worden vermeld[2], dus niet het aantal door de vennootschap uit te geven aandelen ter vergoeding van de inbreng in geld, wat trouwens niet het voorwerp uitmaakt van het verslag over de inbreng in natura. Dit sluit de tweede optie uit.

3. Bijgevolg is het ICCI van oordeel dat in casu door de vennootschap een aanpassing dient te gebeuren van het aantal aandelen (bv. 440 aandelen waarvan 55 aandelen voor de inbreng in geld en 385 aandelen voor de inbreng in natura), waarna het afgerond aantal aandelen ter vergoeding van de inbreng in natura (bv. 55 aandelen) probleemloos in het besluit van het verslag van de bedrijfsrevisor kan worden opgenomen.

4. Ten slotte wenst het ICCI nog in herinnering te brengen dat het steeds het bestuursorgaan van de vennootschap is dat verantwoordelijk is voor de waardering van de ingebrachte bestanddelen en eveneens voor de bepaling van het aantal door de vennootschap uit te geven aandelen ter vergoeding van de inbreng in natura.

[1] J.GUILLERY, Commentaire, II, 1883, nr. 573, p. 289 ; P. WAUWERMANS, Manuel, 1933, nr. 218, p. 145 ; C. RESTEAU, Des S.P.R.L., nr. 153, p. 156 ; J. VAN HOUTTE, Traité, 1962, I, nr. 128, p. 186 ; M. COIPEL, Les S.P.R.L., nr. 191/192, p. 148.”.

[2] Cf. art. 313, § 1, derde lid W. Venn. (BVBA), en equivalente bepalingen W. Venn.; Par. 4.4.1. van de Normen inzake controle van inbreng in natura en quasi-inbreng: “De bedrijfsrevisor ziet erop toe dat zijn besluit de verrichting identificeert. Het is aangewezen om in algemene bewoordingen de aard van de ingebrachte goederen, alsook het aantal uitgegeven aandelen, in herinnering te brengen”.
De onderscheiden behandeling bij een ‘gemengde’ kapitaalverhoging tussen enerzijds het gedeelte van de kapitaalverhoging dat beantwoordt aan de inbreng in natura en anderzijds het gedeelte van de kapitaalverhoging dat beantwoordt aan de inbreng in geld, is tevens terug te vinden in de rechtspraak, waar de rechtbank in casu had geoordeeld bij een ‘gemengde’ kapitaalverhoging, om het voorkeurrecht enkel te laten spelen voor het gedeelte van de kapitaalverhoging dat beantwoordt aan de inbreng in geld (Antwerpen 6 maart 1989, TRV 1989, 430 met noot, zie ook P. VAN OMMESLAGHE en X. DIEUX, ‘Examen de jurisprudence (1979-1990) – les sociétés commerciales’, RCJB 1993, 662, nr. 73).

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.