7 maart 2013

Is het een bedrijfsrevisor toegestaan een mandaat als zaakvoerder waar te nemen in een eigen patrimoniumvennootschap welke werd opgericht met het oog op successieplanning en waarvan de activiteiten zich beperken tot het verhuren van onroerende goederen?

 
 

Als antwoord op de gestelde vraag verwijst het ICCI naar IBR, Vademecum Deel I: Rechtsleer, 2009, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, p. 398-399.

Uit deze stelling van de Raad van het IBR volgt dat de determinerende factor om te kunnen bepalen of een bedrijfsrevisor al dan niet bestuurder/zaakvoerder kan zijn van een patrimoniumvennootschap, het maatschappelijk doel is van deze vennootschap (i.e. burgerlijk of commercieel doel).

 

In de vraagstelling stelt men dat de activiteiten van de patrimoniumvennootschap “zich beperken tot het verhuren van onroerende goederen”. Toch dient het ICCI op te merken dat er in principe niet naar de feitelijke bedrijvigheid wordt gezien om uit te maken wat het doel is van de vennootschap, maar naar het in de geschreven vennootschapsovereenkomst aangegeven maatschappelijk doel (zgn. statutair doel) [1] (cf. art. 3, § 2 W. Venn.) [2].

 

Bijgevolg dient men het statutair doel van de patrimoniumvennootschap te lezen om te bepalen of het men al dan niet is toegelaten in deze vennootschap een mandaat als zaakvoerder waar te nemen overeenkomstig artikel 13, § 2, b) van de gecoördineerde wet van 22 juli 1953.

 

Ten slotte wenst het ICCI nog op te merken dat, indien de patrimoniumvennootschap in casu een commercieel doel zou hebben, er steeds een afwijking kan worden toegekend door de Raad van het IBR, na gunstig advies van het Advies- en controlecomité op de onafhankelijkheid van de commissaris (ACCOM) (cf. art. 13, § 3 van de gecoördineerde wet van 22 juli 1953).



[1] Natuurlijk is niet bepalend de aard die de vennoten zelf aan het doel hebben toegekend: bij een eventueel geschil zal de rechter op grond van de inhoud van het voorgenomen doel over de (burgerlijke of commerciële) aard van de vennootschap oordelen zonder rekening te houden met de in de vennootschapsovereenkomst aangegeven mening van de vennoten daarover (vgl. Cass. 4 oktober 2001, T.R.V. 2002, 147).

[2] K. Geens, Syllabus handels-, vennootschaps- en economisch recht. Leereenheid II: Vennootschapsrecht, 2007-2008, p. 4; H. Braeckmans, en R. Houben, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 36, nr. 45.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.