17 april 2013

KAN HET ICCI KLAARHEID BRENGEN IN DE HIERONDER GESCHETSTE SITUATIE?

 

Als een moedervennootschap nalaat om te consolideren ondanks het overschrijden van de twee criteria en dit twee opeenvolgende jaren overeenkomstig artikel 16, § 1 en § 2 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 1:26, § 1 en § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen respecteert zij niet de wettelijke verplichtingen.

De volgende vragen stellen zich: Wie dient na te gaan of een vennootschap moet consolideren? Is de bedrijfsrevisor niet verplicht eventueel hieromtrent een opmerking te maken bij de statutaire cijfers in zijn verklaring of zelfs een voorbehoud te maken? Heeft diezelfde bedrijfsrevisor een meldingsplicht naar de NBB hieromtrent? Of een andere overheidsinstantie? Indien niet, hoe wordt dit dan gecontroleerd?

Bij het beantwoorden van de vragen veronderstelt het ICCI dat men het heeft over het mandaat van commissaris wanneer men spreekt over “de bedrijfsrevisor”.

 

Eerst wenst het ICCI mee te delen dat de moedervennootschap verantwoordelijk is voor het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag over de geconsolideerde jaarrekening indien zij, alleen of gezamenlijk, één of meer dochterondernemingen controleert (art. 110, eerste lid W. Venn. / art. 3:23, eerste lid WVV) (behoudens de wettelijk voorziene gevallen van vrijstellingen van consolidatieplicht).

 

Voor alle overtredingen moet worden opgemerkt dat de basisbepalingen inzake consolidatie zijn opgenomen in het Wetboek van vennootschappen en dat de overige reglementaire bepalingen zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen. De bestuurdersaansprakelijkheid is ongetwijfeld uitgebreid tot de geconsolideerde jaarrekening en overtredingen in dat verband moeten worden vermeld in het commissarisverslag over de jaarrekening (tweede deel) wanneer zij worden vastgesteld [1].

 

In toepassing van artikel 144, § 1, eerste lid, 8° van het Wetboek van vennootschappen / artikel 3:75, § 1, eerste lid, 9° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen zijn de commissarissen ertoe gehouden in het tweede deel van hun commissarisverslag te vermelden: “of zij kennis hebben gekregen van verrichtingen gedaan of beslissingen genomen met overtreding van de statuten of van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen [in casu overtreding van o.a. art. 110, eerste lid W. Venn. / art. 3:23, eerste lid WVV [2]]. Deze laatste vermelding kan echter worden weggelaten wanneer de openbaarmaking van de overtreding aan de vennootschap onverantwoorde schade kan berokkenen, onder meer omdat het bestuursorgaan gepaste maatregelen heeft genomen om de aldus ontstane onwettige toestand te verhelpen.”.

 

Vanaf het ogenblik dat het niet-naleven niet is rechtgezet door de vennootschapsorganen, is de vermelding in het tweede deel van het commissarisverslag verplicht. Enkel indien het bestuursorgaan de gepaste maatregelen heeft genomen om de onwettige toestand recht te zetten, heeft de commissaris de mogelijkheid (en geenszins de verplichting) om van de melding af te zien [3].

 

Met betrekking tot de vraag of de commissaris eventueel verplicht zou zijn een voorbehoud te formuleren in het eerste deel van zijn verslag wanneer hij vaststelt dat de consolidatieplicht niet is nageleefd, dient de informatie opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening, meer bepaald op pagina VOL.5.17.1, te worden onderzocht. Elke moedervennootschap is gehouden het bovenste deel van pagina VOL.5.17.1 in te vullen. De moedervennootschap verklaart of ze al dan niet een geconsolideerde jaarrekening opstelt. Wanneer ze geen geconsolideerde jaarrekening opstelt, moet ze dat verantwoorden. Het Wetboek van vennootschappen voorziet in drie vrijstellingsmogelijkheden:

  1. a)  wanneer de dochtervennootschappen individueel en globaal van te verwaarlozen betekenis zijn (art. 110, tweede lid W. Venn. / art. 3:23, tweede lid WVV);
  2. wanneer de groep de criteria van artikel 16 van het Wetboek van vennootschappen / artikel 1:26 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen niet overschrijdt (art. 112 W. Venn. / art. 3:25 WVV); hierbij mag niet worden vergeten dat pas als twee jaar lang de criteria worden overschreden, zulks uitwerking heeft (art. 16 W. Venn. / art. 1:26 WVV);
  3. indien de moedervennootschap zelf een dochtervennootschap is van een moedervennootschap die een geconsolideerde jaarrekening en een jaarverslag over de geconsolideerde jaarrekening opstelt, laat controleren en openbaar maakt (art. 113 W. Venn. / artikel 3:26 WVV); dit is de zogenaamde vrijstelling van sub-consolidatie.

     

    Indien de toelichting VOL 5.17.1. niet ingevuld is, of foutief ingevuld is, kan dat, behoudens de verplichte vermelding in het tweede deel van het commissarisverslag, in voorkomend geval ook leiden tot het formuleren van een voorbehoud in het commissarisverslag. Het formuleren van een voorbehoud is echter altijd de bevoegdheid van de commissaris die dit moet beoordelen op basis van de feitelijke situatie van het specifiek geval.

     

    Naast voormelde wettelijke spreekplicht in het kader van de verslaggeving aan de algemene vergadering en in het commissarisverslag, heeft de commissaris geen meldingsplicht naar de NBB of een andere overheidsinstantie hieromtrent.

     

    Als antwoord op de laatste vraag kan het ICCI stellen dat de stakeholders van de vennootschap in casu die een belang hebben dat een geconsolideerde jaarrekening zou worden opgesteld door de vennootschap, inderdaad zouden kunnen controleren dat de vennootschap een geconsolideerde jaarrekening zou moeten opstellen, doordat dit normaliter zou moeten te lezen zijn in het tweede deel van het commissarisverslag, die tegelijk met de jaarrekening van de vennootschap dient te worden neergelegd.

    [1] IBR, Jaarverslag, 2000, p. 113; Studies IBR, M. vander Linden, E. Vanderstappen, P. Pauwels en J.P. Vincke, De vennootschap en haar commissaris: Praktische toepassingsgevallen, Brussel, Instituut van de Bedrijfsrevisoren, 2004, p. 98.

    [2] Ibidem, voetnoot 2.

    [3] F. Caluwaerts, F. Fank, N. Houyoux, D. Schockaert, J. Vandernoot, H. Van Passel en L. Vleck, Het commissarisverslag, ICCI 2007 (ed.), Brugge, die Keure, 2007, p. 108.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.