11 juli 2007

Is het een bedrijfsrevisor deontologisch toegelaten het verslag van een confrater bedrijfsrevisor te herroepen in het kader van een quasi-inbreng?

 

Indien een bedrijfsrevisor, aan wie oorspronkelijk de opdracht werd toevertrouwd, een verslag heeft opgesteld waarmee de algemene vergadering of de raad van bestuur niet akkoord gaat, staat het hen vrij af te wijken van de conclusies van deze bedrijfsrevisor. In dergelijk geval dienen de redenen daarvoor te worden uitgelegd in het bijzonder verslag bedoeld in artikel 222, tweede lid van het Wetboek van vennootschappen. Beide verslagen moeten worden neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel.

 

Indien er goede redenen zijn om het verslag van de eerste bedrijfsrevisor niet te aanvaarden in de vorm dat het werd opgesteld, dan kan de vennootschap hem steeds vragen om zijn verslag in te trekken en een nieuw aangepast verslag op te stellen, rekening houdend met gebeurlijke bijkomende gegevens. Indien de vennootschap uiteindelijk oordeelt gegronde redenen te hebben om een andere bedrijfsrevisor te belasten met de verslaggeving over de quasi-inbreng, zal de raad van bestuur dergelijke beslissing motiveren en het eerste verslag als niet-bestaande beschouwen.

 

Gezien de tweede bedrijfsrevisor kennis heeft van de opdracht van de eerste bedrijfsrevisor, is het deontologisch aangewezen dat de tweede bedrijfsrevisor hem contacteert en vraagt of hij professionele bezwaren heeft dat hij deze opdracht aanvaardt. Hij moet evenwel zelf oordelen of het al dan niet opportuun is deze opdracht te aanvaarden. Het is evenwel geen kwestie dat de bedrijfsrevisor het verslag van een confrater “herroept”.

 

In het algemeen indien de bedrijfsrevisor  vermoedt dat hij het werk of verslag van een confrater zou kunnen in opspraak brengen, moet hij hem daarvan op de hoogte brengen overeenkomstig artikel 25 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren. Dit contact is niet onderworpen aan het beroepsgeheim, behalve in geval van verzet van de persoon die de opdracht aan de eerste bedrijfsrevisor heeft toevertrouwd (art. 79, § 1, d) van de gecoördineerde wet van 22 juli 1953).

 

Tenslotte zal de bedrijfsrevisor er zich moeten van vergewissen dat zijn confrater betaald werd voor zijn opdracht die hij heeft volbracht en waarover hij verslag heeft uitgebracht.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.