4 april 2008

 

Wat houdt de functie in van de bedrijfsrevisor in een instelling van openbaar nut?

 

Overeenkomstig artikel 13, § 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut (opgeheven voor het bevoegdheidsgebied van de Vlaamse Overheid door DVR 2011-07-08/09; opgeheven in het Waalse Gewest wat betreft de aangelegenheden bedoeld in het decreet DWG 2011-12-15/11) kunnen de betrokken minister en de Minister van Financiën, in onderlinge overeenstemming, bij de in artikel 1 opgesomde organismen één of meer revisoren aanwijzen. Deze revisoren worden onder de leden van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren gekozen.

 

Verder bepalen de tweede en derde paragraaf van artikel 13 van voormelde wet van 16 maart 1954:

 

Ҥ 2. De revisoren zijn gelast op de geschriften controle uit te oefenen en ze juist en echt te verklaren.

  Zij kunnen kennis nemen, zonder verplaatsing, van de boekhouding en de comptabiliteitsbescheiden, de briefwisseling, de notulen, de periodieke toestandsopgaven en, over het algemeen, van alle geschriften. Zij zien de samenstelling na van de goederen en van de waarden die aan de organismen toebehoren of waarvan deze het gebruik hebben of waarover zij het beheer voeren.

  Zij mogen zich niet met het beheer van organismen bemoeien.

§ 3. Zij sturen ten minste éénmaal ‘s jaars ter gelegenheid van het opmaken van de balans en van de verlies- en winstrekening of van de jaarlijkse rekening, aan de betrokken minister, aan de Minister van Financiën en aan de organen van bestuur van de instelling, een verslag over het actief en het passief, evenals over de bedrijfsuitkomsten. Zij wijzen hen onverwijld op elk verzuim, op elke onregelmatigheid en, in het algemeen, op elke toestand die de solvabiliteit en liquiditeit van het organisme in het gedrang kan brengen.”

 

Het koninklijk besluit van 9 april 1954 ter regeling van de bevoegdheden van de revisoren bij de instellingen van openbaar nut bevat nadere bepalingen betreffende de opdracht, de actiemiddelen en het statuut van de revisoren.

 

Op grond van voormelde wet van 16 maart 1954 en het koninklijk besluit van 9 april 1954 kan worden afgeleid dat de bedrijfsrevisor aangesteld in een instelling van openbaar nut niet het mandaat van commissaris in de zin van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen uitoefent.

 

Het verslag van de betrokken bedrijfsrevisor wordt louter overgemaakt aan de bevoegde Minister van de instelling, de Minister van Financiën en de bestuursorganen van de instelling. Er wordt niet voorzien dat het verslag wordt voorgelegd aan en goedgekeurd door de algemene vergadering van de instelling. Evenmin is er voorzien in een kwijtingsregime.

 

Behoudens enige afwijking in de statuten van de openbare instelling en indien de openbare instelling geen statutaire opdracht vervult van commerciële, financiële of industriële aard, meent het ICCI dat de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen (i.e. voor rechtspersonen met als rechtsvorm vennootschap) niet van toepassing zijn op de openbare instelling in casu.

Er dient evenwel te worden opgemerkt, overeenkomstig artikel 1012, § 1 van het Wetboek van vennootschappen dat: “De artikelen 92, 94 tot 96, 98, 100 tot 102, 104 en 105, 143 en 144, 553 tot 555, 616 tot 619 en 624 van [het] Wetboek [van vennootschappen] zijn, niettegenstaande elk hiermee strijdig statutair beding, van toepassing [zijn] op de publiekrechtelijke rechtspersonen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen”. Indien de openbare instelling in casu niet de rechtsvorm van een handelsvennootschap heeft aangenomen, dan is voormeld artikel 1012, § 1 van het Wetboek van vennootschappen in voorkomen geval niet van toepassing.

 

Indien de openbare instelling echter wel een statutaire opdracht vervult van commerciële, financiële of industriële aard, dan menen wij dat de openbare instelling een onderneming is overeenkomstig artikel III.82, § 1, eerste lid, 4° van het Wetboek van economisch recht, dat het volgende stelt:

“[§ 1. De volgende ondernemingen zijn boekhoudplichtig :]

(...)

   4° de openbare instellingen naar Belgisch recht die een statutaire opdracht vervullen van commerciële, financiële of industriële aard;”. 

Vervolgens wordt verwezen naar artikel III.90, § 2 van het Wetboek van economisch recht, dat stipuleert:

De boekhoudplichtige ondernemingen die niet zijn onderworpen aan het Wetboek van Vennootschappen en de uitvoeringsbesluiten ervan moeten zich gedragen naar de bepalingen daarvan wat de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag betreft.

  De inhoud en de omvang van hun verplichtingen worden bepaald op basis van dezelfde criteria inzake personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal als degene die gelden voor de ondernemingen onderworpen aan het Wetboek van Vennootschappen.

  De jaarrekening van de openbare instellingen bedoeld in artikel III.82, § 1, eerste lid, 4°, moet worden neergelegd binnen zeven maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar, ook al werd de procedure van toezicht en goedkeuring waaraan zij in voorkomend geval is onderworpen nog niet beëindigd. In dergelijk geval maakt de neergelegde jaarrekening van dit feit uitdrukkelijk melding.

(...)”.

Het ICCI is derhalve van oordeel dat, indien de openbare instelling in casu wel een statutaire opdracht vervult van commerciële, financiële of industriële aard, de openbare instelling in casu:

-     zich effectief dient te gedragen naar de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen wat betreft de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag van desbetreffende openbare instellingen, waarbij de inhoud en de omvang van het verplichtingen worden bepaald op basis van dezelfde criteria inzake personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal als degene die gelden voor de ondernemingen onderworpen aan het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van Vennootschappen en verenigingen;

-     een commissaris dient te benoemen conform het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen (i.e.de controle van de jaarrekening”) indien, zoals u stelt in uw vraag, twee groottecriteria die gelden voor de ondernemingen onderworpen aan het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingenzijn overschreden [3]; en

-    een jaarrekening dient neer te leggen binnen zeven maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar, ook al werd de procedure van toezicht en goedkeuring waaraan zij in voorkomend geval is onderworpen nog niet beëindigd.

Vervolgens meent het ICCI dan ook, conform artikel III.90, § 2 van het Wetboek van economisch recht, dat een openbare instelling met een statutaire opdracht van commerciële, financiële of industriële aard zich inderdaad dient te gedragen naar de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen / Wetboek van vennootschappen en verenigingen wat de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag betreft.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.