11 januari 2023

Wanneer dient een onderneming een opbrengst te boeken als niet-recurrente opbrengst?

 

 

  1. De volgende situatie wordt beschreven:

     

    Wanneer dient een onderneming een opbrengst te boeken als niet-recurrente opbrengst? Graag zouden wij willen vernemen of een onderneming in onderstaande situatie de ontvangen opbrengst als een niet-recurrente opbrengst kan boeken. Vennootschap A heeft in de boekjaren eindigend per 31/12/2020 en per 31/12/2021, in vergelijking met de voorgaande jaren, een uitzonderlijk hoog dividend ontvangen van vennootschap B waarin zij een minderheidsbelang aanhoudt. De reden van het uitzonderlijk hoog dividend vindt zijn oorsprong in uitzonderlijke omstandigheden. Door de aard van haar activiteiten heeft vennootschap B meer omzet en ook meer winst gegenereerd dan gebruikelijk. Door de onzekerheid van de economische situatie werd door vennootschap B beslist om in 2019 geen dividend uit te keren. In de daaropvolgende twee jaren werd telkens een significant hoger dividend uitgekeerd dan in het verleden het geval was. De vraag is dan ook of de ontvangen dividenden (al dan niet gedeeltelijk) geboekt dienen te worden als een niet-recurrrente opbrengst, met name:

     

    -         Kwalificeren de ontvangen dividenden als een niet-recurrente opbrengst in de zin van artikel 3:167 KB WVV?

    -        Indien wel, dient het volledig ontvangen dividend of een gedeelte ervan geboekt te worden als niet-recurrente opbrengsten?

     

    Vooreerst bepaalt artikel 3:167 KB WVV dat opbrengsten van uitzonderlijke omvang of uitzonderlijke mate van voorkomen worden opgenomen onder de niet-recurrente bedrijfs- of financiële resultaten. De begrippen “van uitzonderlijke omvang” en “van uitzonderlijke mate” worden evenwel niet verder toegelicht. Uit de feiten blijkt dat de ontvangen dividenden uitzonderlijk van omvang zijn, zowel in vergelijking met de boekjaren eindigend per 31/12/2020 als per 31/12/2021. Hieruit zouden we kunnen concluderen dat deze opbrengsten als niet-recurrente opbrengsten kwalificeren zoals bepaald in artikel 3:167 KB WVV. Indien dit het geval is, stelt zich de vraag of de ontvangen dividenden volledig dan wel gedeeltelijk geboekt moeten worden naar de niet-recurrente opbrengsten. In het CBN-advies 2019/11 (De vereenvoudigde boekhouding van een natuurlijke persoon, maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap: groottecriteria) staat in voorbeeld 3 dat het verschil tussen het superdividend en het normale dividend (bepaald op basis van de dividenden die in voorgaande boekjaren werden ontvangen) kwalificeert als een niet-recurrente opbrengst. De situatie die wordt besproken in het CBN-Advies 2019/11 betreft een maatschap die tijdens een welbepaald boekjaar 2 dividenden ontvangt, namelijk enerzijds een dividend dat gelijk is aan het dividend dat in de voorgaande jaren werd uitgekeerd en anderzijds een bijkomend dividend (dat in de voorgaande jaren niet werd ontvangen). De commissie is van oordeel dat in casu het bijkomend dividend beschouwd kan worden als een niet-recurrente opbrengst. In huidige situatie betreft het één dividenduitkering die in vergelijking met voorgaande jaren van uitzonderlijke omvang is. Het feit dat het dividend in deze situatie in één keer wordt uitgekeerd, betreft louter een beslissing van de uitkerende vennootschap B, waarop vennootschap A geen invloed op heeft, gelet op de minderheidsparticipatie die zij aanhoudt. De timing waarop een beslissing wordt genomen om tot dividenduitkering over te gaan, lijkt ons geen enkele rol te spelen bij de evaluatie of dit CBN-Advies 2019/11 toegepast kan worden op de voorgelegde situatie. De situatie waarin vennootschap A zich dan ook bevindt, is gelijk aan de situatie van de maatschap zoals opgenomen in voorbeeld 3 van het CBN-Advies 2019/11. Vennootschap A heeft in het verleden steeds een “normaal” dividend ontvangen, doch heeft in de boekjaren eindigend per 31/12/2020 en 31/12/2021 een uitzonderlijk hoog dividend ontvangen, dat te wijten is aan uitzonderlijke omstandigheden. Op basis van CBN-Advies 2019/11 lijkt het ons dan ook aanvaardbaar dat de ontvangen dividenden, ten belope van het uitzonderlijke gedeelte, geboekt worden naar niet-recurrente opbrengsten. Kunnen de door vennootschap A ontvangen dividenden op basis van bovenstaande argumenten / analyse geboekt worden als een niet-recurrente opbrengst, ten belope van het uitzonderlijk gedeelte?

     

     

  2. Om deze vraag te beantwoorden, verwijst het ICCI volledig naar het volgend gepubliceerd ICCI-advies: Boeking van een superdividend – Comptabilisation d’un superdividende (icci.be).

     

    Er bestaat, volgens het ICCI, geen basis om een jaarlijks dividend dat in bepaalde jaren hoger is, (gedeeltelijk) als “niet-recurrente opbrengst” te beschouwen.

     

    Op grond van het bovenstaande, is het ICCI van mening dat de ontvangst van twee uitzonderlijk hoog dividenden in dit geval niet als “niet-recurrente opbrengst” kunnen worden aangemerkt.

     

    Het lijkt volgens het ICCI dus dat de voorgestelde oplossing in de praktijk niet kan worden toegepast.

 

Trefwoorden: Superdividend, niet-recurrente opbrengst

Mots clés: Superdividende, Produits non récurrents 

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.