10 september 2015

Kan het ICCI een duidelijk advies verstrekken in verband met de hieronder vermelde situatie?

 

Men werd aangesteld om het controleverslag op te maken van twee vennootschappen die wensen te vereffenen in één akte. Deze twee vennootschappen zijn verbonden ondernemingen in de zin van een gemeenschappelijke moedervennootschap die in beide vennootschappen 100 % van de aandelen bezit.

In het advies van het ICCI dd. 25 augustus 2014 dat verwijst naar artikel 184, § 5 van het Wetboek van vennootschappen wordt aangehaald dat een vereffening in één akte mogelijk is indien er geen schulden aan derden zijn (dus enkel aandeelhouders). 

Kan een schuld aan een onderneming, die verbonden is door gemeenschappelijke moeder (die in bezit is van alle aandelen van beide vennootschappen), gezien worden als een schuld die niet aan “derden” toekomt zoals vermeld in artikel 184?

Is er enig verschil van situatie indien de moeder een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon?

 

Artikel 184, § 5, 2° van het Wetboek van vennootschappen / artikel 2:80, 2° van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen spreekt inderdaad enkel over “schulden ten aanzien van vennoten of aandeelhouders of derden” die dienen te zijn terugbetaald of de nodige gelden om die te voldoen, dienen te zijn geconsigneerd als één van de voorwaarden opdat ontbinding en vereffening in één akte mogelijk zou zijn. Schulden ten aanzien van vennoten vormen derhalve geen obstakel [1].

De rechtsleer [2] is het erover eens dat de notie van derden in dit kader ruim dient te worden geïnterpreteerd. Ook bestuurders, zaakvoerders of zustervennootschappen van de te vereffenen vennootschappen vallen daaronder.

Met Spruyt [3] is het ICCI het eens dat een intra-groepsschuld de toepassing van de eendagsprocedure (i.e. ontbinding en vereffening in één akte) niet belet, althans mits de andere vennootschap-schuldeiser tevens aandeelhouder of vennoot is van de vennootschap die in ontbinding zal worden gesteld (bv. de moeder-hoofdaandeelhouder).

Als er echter geen enkele link is tussen de schuld en het aandeelhoudersschap van de te ontbinden vennootschap [4], dan komt het Spruyt voor dat het gaat het om een schuld jegens een “derde”, zodat ze niet op de staat van actief en passief mag voorkomen, of er alleen op mag voorkomen mits de deskundige in de conclusies van zijn verslag er melding van maakt dat de schuld is terugbetaald of de nodige maatregelen tot consignatie zijn genomen.

 

Binnen de rechtsleer [5] werd voor dit laatste geval een elegante oplossing geformuleerd die meer bepaald bestaat uit de volgende twee opties:

-        Optie 1: de schulden kunnen worden ingebracht in de te ontbinden vennootschap bij wijze van een kapitaalverhoging in natura, zodanig dat deze schuldeisers vennoten worden, waardoor zij niet voorafgaandelijk dienen te worden terugbetaald of er voldoende geld dient te worden geconsigneerd. Uiteraard zijn dan wel de andere verplichtingen gelieerd aan een inbreng in natura van toepassing [6].

-        Optie 2: de schulden van de zustervennootschappen kunnen voorafgaandelijk worden geupstreamed naar de gezamenlijke moederentiteit.

Van uit een praktisch standpunt meent het ICCI dan enkel de tweede optie in overweging moet worden genomen.

Ten slotte is het ICCI van oordeel dat er geen verschil bestaat qua situatie indien de moeder in dit kader een natuurlijke persoon, dan wel een rechtspersoon zou zijn.

Zoals steeds neemt het ICCI geen standpunt in over de fiscale gevolgen voor de betrokken vennootschappen.


[1] Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53-3149/001, p. 92.

[2] E. Spruyt, “Turbo-liquidaties: niet alle vragen opgelost sinds herschrijven voorwaarden”, Fisc.Act. 2014, afl. 23, p. 3; A. Tilleux en C. Verstappen, “De ontbinding en vereffening in één akte. Licht aan het einde van de tunnel?”, TRV 2015, afl. 1, p. 11.

[3] E. Spruyt, “Turbo-liquidaties: niet alle vragen opgelost sinds herschrijven voorwaarden”, Fisc.Act. 2014, afl. 23, p. 3.

[4] De auteur haalt hier het voorbeeld aan van een intra-groepsschuld jegens een zustervennootschap binnen de groep die geen vennoot of aandeelhouder is van de te ontbinden vennootschap.

[5] A. Tilleux en C. Verstappen, “De ontbinding en vereffening in één akte. Licht aan het einde van de tunnel?”, TRV 2015, afl. 1, p. 11.

[6] Verwijzing aldaar naar C. Berckmans, De vereffeningsprocedure, Mechelen, Kluwer, 2014, p. 769.

______________________________

Disclaimer: Hoewel het Informatiecentrum voor het Bedrijfsrevisoraat (ICCI) met de grootste zorgvuldigheid de ontvangen vragen behandelt en hiervoor beroep doet op personen met de vereiste bekwaamheden, wordt ten aanzien van de antwoorden geen enkele garantie geboden en draagt het geen enkele contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit feitelijke of juridische vergissingen die werden begaan in het kader van de verstrekte antwoorden en informatie. Het antwoord wordt alleen in de taal van de vraagsteller overgenomen. De lezer en in het algemeen de gebruiker van dit antwoord blijft als enige verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.