30 april 2020

Deze nota volgt op enkele recente wetswijzigingen die een aanzienlijke impact hebben op de verplichtingen en verantwoordelijkheid van bestuurders van verenigingen (vzw’s of ivzw’s) en stichtingen.

Die wijzigingen kunnen als volgt worden samengevat:

  1. de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren wijzigde de inhoud van het verslag van de commissaris en voegde er het volgende aan toe: “een verklaring betreffende materiële onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die mogelijk aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de vennootschap om haar bedrijfsactiviteiten voort te zetten.” Die wijziging is zowel van toepassing op vennootschappen als op verenigingen en stichtingen;
  2. de wijziging van het Wetboek van economisch recht (WER): sinds 1 mei 2018 is boek XX over insolventie van ondernemingen van toepassing op alle rechtspersonen, inclusief verenigingen en stichtingen;
  3. de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen (‘WVV’) die de wetgeving die van toepassing is op verenigingen en stichtingen nogal ingrijpend hervormt.

De wijzigingen hebben de volgende gevolgen:

  • verenigingen en stichtingen worden voortaan als ondernemingen beschouwd. Ze kunnen failliet worden verklaard en ook een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie indienen;
  • de alarmprocedure (in toepassing van het WER, niet van het WVV), die tot nu toe van toepassing was op grote verenigingen en verenigingen die vrijwillig een commissaris hebben benoemd sinds de wet van 25 april 2014, moet ook worden ingeleid naar aanleiding van gelijk welke revisorale opdracht die wordt uitgevoerd voor een vereniging of stichting (artikel XX.23 § 3 van het WER);
  • wanneer het bestuursorgaan van verenigingen en stichtingen gewichtige en overeenstemmende feiten vaststelt die de continuïteit van de vereniging of stichting in het gedrang kunnen brengen, moet het voortaan beraadslagen over de maatregelen die moeten worden genomen om de continuïteit voor een minimumduur van twaalf maanden te vrijwaren (artikel 2:52 WVV) of de ontbinding van de vereniging/stichting in het vooruitzicht stellen;
  • grote verenigingen en stichtingen moeten jaarlijks een jaarverslag opstellen waarin de bestuurders onder meer de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit moeten verantwoorden wanneer de vereniging of stichting een overgedragen verlies vertoont of wanneer de resultatenrekening gedurende twee opeenvolgende boekjaren een verlies vertoont (artikel 3:48, § 2, 6° en 3:52 van het WVV).

In het kader van deze nota zetten we enkele specifieke kenmerken uiteen van de alarmprocedure en van de continuïteitsaspecten in het kader van de verenigingssector.