27 oktober 2014
Vernietiging injuctiebeslissing Raad (termijn voor voorziening in Cassatie nog niet verstreken) – Op het ogenblik van de bestreden beslissing was de opdracht echter sinds geruime tijd geheel uitgevoerd, zodat de Raad van het IBR krachtens de ingeroepen wetsbepaling geen verplichting meer kon opleggen om aan die omstreden toestand een einde te stellen. Doordat bestreden beslissing steunt op de aanvaarding van de desbetreffende opdracht, die als een tekortkoming aan de beroepsplicht tot onafhankelijkheid wordt aangerekend, teneinde de verzoekende partij ertoe te dwingen ontslag te geven als commissaris, legt zij aan deze partij geen injunctie op die kan worden ingepast in artikel 36 van de wet van 22 juli 1953 maar veeleer een maatregel die tuchtrechtelijk van aard is en met name overeenstemt met de tuchtinstantie waarin is voorzien door artikel 73, § 1, c, van diezelfde wet – het verbod om bepaalde opdrachten te aanvaarden of verder te zetten – waarvoor de Raad van het IBR evenwel niet bevoegd is aangezien de wet onder een hoofdstuk VIII “Beroepstucht”, andere, onafhankelijke organen daarmee heeft belast na het volgen van een procedure die de eerbiediging van de rechten van verdediging waarborgt.