20 maart 2015

B.16. Krachtens artikel 269, § 2, eerste lid, 3°, van het WIB 1992, zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 5, littera b), van de programmawet van 28 juni 2013, gelden de verlaagde tarieven van de roerende voorheffing slechts als de dividenden voortkomen uit aandelen verworven met nieuwe inbrengen in geld. Aldus wordt een verschil in behandeling in het leven geroepen, naargelang de desbetreffende aandelen werden verworven met inbrengen in geld, dan wel met inbrengen in natura.


B.17. Ter verantwoording van het bekritiseerde verschil in behandeling, voert de Ministerraad aan, enerzijds, dat de wetgever « nieuwe kapitalen » in de vorm van geld heeft willen aantrekken en, anderzijds, dat hij met de bekritiseerde voorwaarde misbruiken heeft willen voorkomen.


B.18. Zoals in herinnering is gebracht in B.7, vermag de wetgever bij het nemen van fiscale maatregelen doelstellingen na te streven die verband houden met het sturen en het corrigeren van het sociale en het economische beleid. Uit de algemene context van de bestreden maatregel kan worden afgeleid dat de wetgever, ter ondersteuning van de economische groei, de spaarders heeft willen aanmoedigen om hun spaargeld aan te wenden voor investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen. Het bekritiseerde verschil in behandeling is aldus niet zonder redelijke verantwoording. Overigens vermag de wetgever, bij het bepalen van de nadere voorwaarden van een fiscale maatregel, te kiezen voor die voorwaarden die het minst aanleiding kunnen geven tot misbruiken. Te dezen kan redelijkerwijze ervan worden uitgegaan dat inbrengen in natura, ten aanzien van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen met betrekking tot het verstevigen van het maatschappelijk kapitaal van kleine en middelgrote ondernemingen, meer aanleiding kunnen geven tot misbruiken dan inbrengen in geld, onder meer wegens mogelijke overwaarderingen van inbrengen in natura. De omstandigheid dat reeds een algemene antimisbruikbepaling bestaat (artikel 344, § 1, van het WIB 1992), verhindert de wetgever bovendien niet om bij het nemen van een bepaalde fiscale maatregel te voorzien in specifieke voorwaarden die beogen specifieke misbruiken te voorkomen.


(...)


B.22.1. De verlaagde tarieven waarin de bestreden maatregel voorziet, gelden slechts wanneer de dividenden voortkomen uit aandelen gecreëerd door middel van inbrengen in geld gedaan vanaf 1 juli 2013. Die tarieven gelden, krachtens artikel 269, § 2, eerste lid, 6°, van het WIB 1992, bovendien in beginsel slechts in zoverre de belastingplichtige de desbetreffende aandelen ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng. De voormelde voorwaarden brengen met zich mee dat personen die aandelen van een vennootschap overnemen de in de bestreden bepalingen vervatte maatregel niet kunnen genieten.



B.22.2. Het in het middel bekritiseerde verschil in behandeling is, gelet op de door de bestreden bepalingen nagestreefde doelstellingen, niet zonder redelijke verantwoording. Het overnemen van aandelen van vennootschappen kan immers op zich niet leiden tot verhogingen van het maatschappelijk kapitaal van kleine en middelgrote ondernemingen, noch tot het oprichten van zulke ondernemingen. Bovendien vermocht de wetgever van oordeel te zijn dat het uitbreiden van het toepassingsgebied van de bestreden maatregel tot de categorie van personen die aandelen overnemen van vennootschappen niet aangewezen is, gelet op de impact die zulk een uitbreiding zou kunnen hebben op de financiële inkomsten van de Staat.